Inleiding Retour

See how the boy is with his sister

and the other ones of his home lodge

and you can know how the man

will be with your daughter

Oral tradition Takota proverb

Probleemstelling

Naar jeugdcriminaliteit is de afgelopen jaren veel onderzoek gedaan. Naar minderjarigen die normafwijkend seksueel gedrag vertonen is in Nederland daarentegen nagenoeg geen onderzoek verricht. Toch blijkt dat de politie vierhon­derd tot vijf­honderd minderjarigen per jaar aanhoudt op verden­king van het plegen van een seksueel delict. Dit is nage­noeg het enige dat in Nederland bekend is over de groep minderjarige zedendelin­quenten. Welis­waar komen opzienba­rende, dat wil zeggen ernstige, gevallen in de publici­teit, maar die geven geen relevante informatie over deze groep.[1]

Mijn studie heeft derhalve tot doel inzicht te geven in de aard van het seksuele gedrag van minderjarige verdachten van seksuele delicten en de wijze waarop politie en justitie op dat gedrag reageren.

Seksueel afwijkend gedrag is in veel gevallen tevens strafbaar gedrag. Als het gaat om een minderjarige pleger is dat niet anders. Dit bete­kent dat de overheid en in het bijzonder justitie reageren via het jeugdstrafrecht. Over die straf­rechte­lijke aanpak is weinig bekend. Een mogelij­ke verkla­ring hiervoor is dat het jeugd­strafpro­ces zich ge­woonlijk afspeelt achter gesloten deuren. Het overigens zeer bescheiden statistisch onder­zoek in Nederland naar jeugdde­lin­quentie bevat weinig relevante informa­tie over de straf­rechtelijke aanpak. In dit ver­band zij opgemerkt dat min­derjarigen die seksuele delicten plegen een bijzondere positie innemen omdat de rechter kan beslui­ten tot een civielrech­te­lijke afdoening. De ondertoe­zicht­stel­ling, als meest toegepaste kinderbeschermingsmaatregel, heeft name­lijk tot gevolg dat justitie afziet van een straf­rechtelijke aanpak.

Het strafrecht voor jeugdigen is gebaseerd op de resocia­li­satie van de pleger. Sinds een halve eeuw is dit het voornaamste doel van het jeugd­strafrecht. De Commissie Overwater formuleert dit streven door op te merken dat het accent van kinder­straf(pro­ces)recht niet zozeer ligt op het conflict tussen de gemeen­schap en de verdachte, maar veeleer op een gemeen­schappelijk zoeken naar wat met het oog op het belang van de minderjarige verdachte de meest geëigende aanpak is. De commis­sie zei in 1951 dat het algemeen belang mee­brengt dat geen minder­jarige vervolgd wordt, tenzij de vervol­ging nuttig en noodzakelijk is.[2]

De Commis­sie Anneveldt onderschreef deze resocialisatiegedachte in 1982.[3] Volgens de vergadering van de procureursgene­raal zou de opvat­ting in de jaren tachtig zijn geweest dat straf­rechte­lijk gezien minderja­rigen zo lang mogelijk buiten het justitiële systeem gehou­den moeten worden, en dat de hulpverle­ning, als daartoe aanleiding is, de voorkeur ver­dient boven een zuiver strafrechtelijke benade­ring. Dit welzijnsmodel is volgens de nieuwe richtlijn verlaten.[4] Voor een strafrechte­lijke benadering van minder­jarigen die seksuele delicten plegen, zijn mijns inziens enkele argumen­ten te vinden. Zo lijkt het aanspre­ken van jeugdigen op hun eigen verant­woordelijk­heid directer en duidelijker indien dat in het kader van een strafrechtelijke procedu­re gebeurt. Immers het straf­recht merkt het betreffende gedrag aan als normaf­wijkend. De vaststelling dat de minderjarige een strafbaar feit pleegt vindt dus plaats binnen de strafrecht­procedure. Ook zal een poging tot het herstel­len van een rechtma­tige toestand niet moge­lijk blij­ken bij de opleg­ging van de onder­toezicht­stelling als kinderbe­scher­mingsmaatre­gel.[5] Het slacht­offer kan zich voorts in het strafproces vrij eenvou­dig voegen om zodoende schadever­goe­ding te verkrij­gen. Tot slot zal uit mijn studie blijken dat het jeugd­strafrecht een breed scala aan reactie en sanctie­moge­lijkheden kent. Deze sanctie­mogelijkhe­den kunnen een justitieel kader bieden waarbinnen behandeling mogelijk is.

Buitenlands onder­zoek toont aan dat tijdig signale­ren van en adequaat reageren op deviant seksueel gedrag van een minder­jarige de beste bijdrage is aan het voorkomen van toekomstig ernstiger seksueel deviant ge­drag.[6] Bij een ge­brek aan gegevens kan men zich geen oordeel vormen over de vraag of er een adequate reactie plaatsvindt. In dat kader is van belang te onder­zoeken wat de aard is van het seksuele handelen waarvoor de politie de minderjari­gen aan­houdt. Welke jongeren maken zich schuldig aan het plegen van seksuele delicten? Hoe vaak komen deze daden voor en hoe groot is het risico van recidive?

Ook is het nuttig te weten hoe politie en justi­tie op dergelijke zaken reageren. Het blijkt dat met betrekking tot aard en omvang van deze zaken de kennis vanuit de straf­rech­te­lijke invalshoek onvolledig is. Het Centraal Bureau voor de Statis­tiek (CBS) publiceert uitsluitend sterk gegene­rali­seerde cijfers over jeugddelinquentie. Ten tweede is weinig bekend over de effecten van de justitiële aanpak in termen van wel of geen reci­dive. De indruk bestaat dat justitiële autori­teiten de problema­tiek van de minderjarige zeden­delin­quen­ten onvol­doende onder­ken­nen en dat de reactie op het gedrag van deze jongeren niet gebaseerd is op heldere inzichten en een duidelijk beleid.

Dit onderzoek kan uiteraard niet alle bestaande onduide­lijkheden en onvolko­menheden in de aanpak van deviant seksueel gedrag van minderjarigen oplossen. Wel wil ik met mijn onderzoek bijdragen aan een beter inzicht in de aard van het strafbare deviante gedrag van minderjarige zeden­delinquenten en de wijze waarop politie en justi­tie op dat gedrag reageren. Voor een goed begrip van het ver­schijnsel `deviant seksueel gedrag van minderjari­gen' zal eerst een schets worden gegeven van enkele seksuologische (hoofdstuk 2) en criminologische (hoofdstuk 3) aspecten. De forensi­sche seksuolo­gie kent psychiatrische, psycho­logische, pedagogi­sche en criminolo­gi­sche elementen. Aange­zien een jurist er voor dient te waken zichzelf niet als deskundi­ge op het gedragsweten­schappelij­ke terrein aan te merken, is de in de gedragswetenschappelijke  hoofdstukken besproken materie uitsluitend bedoeld als introductie. Met deze hoofd­stuk­ken is beoogd de jurist kennis te laten maken met enkele seksuologische vraag­stukken. Mijn studie heeft niet de pretentie een volledig uitge­werkte ontwikke­lingspsy­cho­logische beschou­wing te geven. Een verhande­ling die tijdelijk of persiste­rend deviant seksueel gedrag verklaar­baar maakt, is in mijn studie dan ook niet haalbaar. Een dergelijke theo­rievorming wordt gaarne overgela­ten aan psychia­ters en psycholo­gen.[7] In Nederland is vooralsnog weinig exploratief descrip­tief onder­zoek verricht naar psychiatrische en psychologi­sche kenmerken van minderja­rige zeden­delin­quenten. Mijn empi­risch onderzoek naar de justitiële afdoe­ning van min­derjari­ge verdachten in Amsterdam is niet bedoeld als een derge­lijk onder­zoek. Veeleer dient dit onderzoek gezien te worden als het in kaart brengen van justitiële interven­tie bij deviant seksueel gedrag, vertoond door personen jonger dan achttien jaar. In hoofdstuk 6 zal ik de belangrijkste bevindingen van dat onderzoek weerge­ven.

Aldus is de achtergrond geschetst waartegen de bestaan­de strafwet­geving met betrekking tot het verschijnsel minderjarige zedendelinquenten in hoofdstuk 4 wordt gepresenteerd en geanaly­seerd. De bepa­lingen van de titel Misdrijven tegen de zeden van het Wetboek van Strafrecht bedreigen welbe­schouwd elke seksuele activi­teit van jonge­ren onder de zestien jaar. Seksueel contact tussen leeftijdge­noten is daar­mee evenzeer een strafbaar feit als een contact tussen een meerderjarige en een minder­ja­rige. Binnen de strafrechts­dog­matiek is echter niet alleen het feit dat een persoon een strafbaar feit heeft begaan voldoen­de. Er zal ook sprake moeten zijn van schuld bij de dader. Deze schuld legitimeert het straf­rech­telijk sanctioneren. Om een persoon schuldig te verkla­ren zijn samenvattend drie elementen vereist. Ten eerste moet de per­soon alle be­standdelen van de delicts­om­schrij­ving hebben vervuld. Ten tweede moet er sprake zijn van weder­rechtelijkheid. Tot slot moet de dader ook een verwijt gemaakt kunnen worden, er moet sprake zijn van schuld. In hoofdstuk 5 over het jeugdstraf­recht zal ik betogen welk verwijt naar mijn mening nood­za­kelijk is als basis voor het opleggen van een maatregel ter behan­deling van de minder­jarige zedendelin­quent. Vervol­gens ga ik na welke moge­lijk­he­den het jeugd­straf­recht biedt om te reage­ren op strafbaar seksueel gedrag van minderja­ri­gen.

Middels een onderzoek over de jaren 19911996 in de politie­re­gio Amsterdam/Amstelland wordt nagegaan wat politie en justitie in concreto doen naar aanleiding van verdenkingen van strafbaar seksueel gedrag, gepleegd door minderjari­gen. De opzet van het onderzoek beschrijf ik aan het begin van hoofdstuk 6, de resul­taten vindt men daarna. Ten slotte wordt het geheel afgeslo­ten met samen­vat­tende conclusies en aanbevelingen voor de aanpak van minderja­rige zeden­de­lin­quenten. Het resteren­de deel van hoofd­stuk 1 bevat een om­schrij­ving van enkele in het onderzoek gehan­teerde begrip­pen. Deze uiteen­zetting geeft tevens een zekere afbakening van het veld van onder­zoek.

Minderjarige zedendelinquenten Omschrijving Minderjarige zedendelinquenten' omschrijf ik, in navolging van Ryan, als:

De minderjarige die enige seksuele daad pleegt

(1) met een persoon van welke leeftijd dan ook,

(2) tegen de wil van die persoon,

of (3) zonder dat sprake is van overeen­stem­ming tus­sen pleger en de andere persoon,

of (4) op een agressieve, bedrei­gende of ex­ploi­terende wij­ze.[8]

In de volgende paragrafen staat een nadere uitwer­king van de elemen­ten van deze omschrijving.

 

Elementen

Alle personen die de achttienjarige leeftijd nog niet hebben bereikt, vallen binnen de definitie. Ook kinde­ren onder de twaalf jaar, die op grond van hun leeftijd niet strafrechtelijk aangesproken kunnen worden, behoren tot de groep minderja­ri­gen.[9]

Op enkele plaatsen in deze studie gebruik ik termen als "Prepuberalen", "Pubers" en "Adolescenten". Deze namen voor personen, die óf pleger óf slachtof­fer zijn, hebben betrekking op een ontwikkelingsfase en zijn niet precies te definiëren. De prepuberalen zijn personen vóór hun entree in de puberteit rond het twaalfde à veer­tiende levensjaar. Pubers zijn personen in de puberteit die globaal loopt van het veertiende tot het achttiende levensjaar. Adoles­centen zijn de personen in de daarop aansluitende ontwik­ke­lings­fase die tot rond het vierentwin­tigste levens­jaar duurt. Ook gebruik ik regelmatig de term "Jeugdige". Hiermee bedoel ik voorname­lijk de minderjarigen die in hun puberteit zitten.

Zedendelinquenten

De seksuele misdrijven zoals omschreven in de titel Misdrij­ven tegen de zeden van het Wetboek van Strafrecht, zijn voor de straf­rechtelijke beschou­wing van "Zedendelinquentie" uiteraard maat­gevend. Dit onder­deel van het wetboek kent daar­naast ook enkele bepa­lin­gen in verband met het toedie­nen van bedwel­mende middelen alsmede het delict om kinde­ren af te staan voor scha­delijk werk. Deze delicten worden algemeen niet als seksueel getinte gedra­gingen aangemerkt en vallen derhal­ve buiten mijn definitie van minderjarige zedendelinquenten. Mijn studie richt zich op minderja­rigen die enkele met name genoemde strafbare feiten hebben gepleegd. Deze seksuele delicten hebben betrekking op de delictsom­schrijvin­gen van de artikelen 239 exhibiti­onis­me, 242 seksueel binnen­drin­gen, 243 seksueel binnendringen bij wilsonbekwa­me, 244 seksueel binnen­drin­gen bij kind jonger dan twaalf jaar, 245 seksueel binnendrin­gen bij persoon tussen twaalf en zestienjarige leef­tijd, 246 aanran­ding, 247 ontucht met wilsonbekwa­me of persoon jonger dan zestien jaar, 248 straf­ver­zwa­rende omstandighe­den, 248ter (verlei­ding tot) ontucht met minder­ja­rige en 249 Sr ontucht met misbruik van gezag.

Plegers van andere delicten waaruit een veront­rustende deviantie spreekt, vallen buiten de be­spreking van de door mij onderzochte groep minder­jarige zedendelin­quenten.

"Dierenmishandeling" en "Bestialiteit",[10] sadisti­sche mishan­deling van men­sen en xe "Necrofilie"necrofilie zijn volgens het wetboek name­lijk geen seksu­ele mis­drijven.[11] Ik berust in deze constate­ring bij de be­gripsbe­paling en merk deze straf­bare feiten in het hiernavolgende slechts op als indica­tie van mogelij­ke deviante seksue­le ontwik­ke­ling.

In het spraakgebruik wordt het begrip "Delinquent" niet altijd in de zuiver juridi­sche betekenis gebruikt. Volgens Van Sloun is er alleen sprake van een delin­quent indien er een schuldigverkla­ring heeft plaatsge­vonden. Delinquentie is immers afgeleid van het latijnse woord delinquens, wat betekent: schuldi­ge. Indien het straf­rechte­lij­k appa­raat zorgt voor de schuldig­verklaring, is de labeling van het begrip delin­quen­tie voltooid en daarmee de cirkel rond.[12] Het begrip delin­quent­(en) gebruik ik in deze studie niet altijd in zijn zuivere betekenis. Soms duid ik met de term een grote­re groep personen aan die seksuele delicten hebben gepleegd terwijl niet per definitie een strafrechtelij­ke veroorde­ling heeft plaats­gevon­den.

Seksuele daad

Onder het begrip "Seksuele daad" of activiteit worden alle handelingen verstaan die een fysiolo­gische reactie (opwin­ding of bevre­di­ging) teweeg­brengen bij de pleger. "Pleger" is de persoon die seksuele activiteiten ontplooit. Voor­beel­den van seksuele activi­teiten van minderjarigen zijn betas­ting, wrijven, uitkle­den, oraal/ge­nitaal contact of seksueel bin­nendrin­gen waarbij een andere per­soon aanwezig is of object van hande­ling is. "Seksueel binnendringen" omvat alle vormen van binnen­dringen van mond, anus of vagina met hetzij vingers, penis of een artificieel hulpmid­del. Daar­naast bestaan er zoge­naamde "Handsoff" daden waaron­der men verstaat `exhibiti­o­nis­me' (zie artikel 239 Sr), "Voyeurisme" (het gluren of bespieden van ande­ren zonder dat zij daartoe toestem­ming hebben gege­ven), "Frottage" (tegen iets of iemand `oprij­en' ten behoeve van een seksuele stimulans), "Fetisjisme" (seksue­le afwij­king waarbij lustgevoe­lens alleen worden opgewekt door voorwer­pen die met het seksuele niet of slechts indirect in verband staan) en het voeren van obscene gesprekken alsmede andere vormen van onge­wenste intimiteiten en/of buiten proporti­onele explicie­te seksuele preoccupa­tie.[13] Met uitzonde­ring van exhibitionis­me vallen de "Handsoff" handelingen buiten mijn begripsbepaling van zeden­de­lin­quentie. Deze keuze laat onverlet de consta­tering uit voornamelijk Engelstalige studies dat deze `handsoff' handelin­gen een duide­lijke indi­catie zijn voor seksuele deviantie.

Leeftijd

Over deviant seksueel gedrag merk ik hier slechts op dat de leeftijd of het geslacht van de andere persoon niet bepalend is voor de vraag of er sprake is van "Deviantie". Het begrip deviant seksueel gedrag wordt in het hoofd­stuk over seksu­ologie nader omschreven. In samen­hang met de andere bestand­delen van de definitie kan de leef­tijd wel­licht wel een indicatie zijn voor de soort afwij­king van de pleger. Het leeftijdsverschil tussen pleger en slacht­of­fer kan een aanwij­zing geven voor een pedofiele of gerontofiele geaard­heid. Bij een leeftijds­ver­schil van ten minste vijf jaar tussen twee minder­jarigen in een seksu­eel contact, heb ik een weerleg­baar vermoe­den van overwicht door de oudste opgevat. Er is in die gevallen in beginsel geen sprake van vrije wilsbe­pa­ling door de jongste en dus geen vrijwillig­heid. Dat is in beginsel anders bij seksuele contacten met iemand uit de `peer­group'. Een per­soon uit de "Peergroup" is iemand uit de groep van belang­rijke gelijken. De jeugdige behoort, dan wel rekent zich tot deze groep leeftijd en lotgenoten.

Tegen de wil

Typerend voor het onderscheid tussen legitiem seksueel contact en seksueel misbruik is de wil van het slachtoffer. In seksueel contact tussen leeftijd en lotgenoten zijn de vragen naar vrijwil­lig­heid en toestemming voor de speci­fieke seksuele activiteiten van essentieel belang. De wil van het slachtof­fer is echter moeilijk te bepalen en zal derhalve afgeleid moeten worden uit geobjectiveerde elemen­ten. Het feit dat het slach­tof­fer aangifte doet kan een indicatie zijn. Verder zal uit het getuigenverhoor van het slacht­offer moeten blijken in hoeverre en/of op welk moment de wil tot het seksuele contact niet aanwe­zig was.

Zonder wilsovereenkomst

In het verlengde van de wilsbepaling wordt beoor­deeld of de seksuele daden in overeenstemming zijn met wat de deelne­mers vooraf­gaand aan het gebeuren hebben afge­sproken. Dit moet gewogen worden tegen de mate waarin het slachtoffer kon begrijpen wat werd voorge­steld. Hierbij behoort weder­om een geobjectiveerde toetsing plaats te vinden van de situa­tie op het moment van de seksuele activitei­ten naar wat een persoon van dezelfde leeftijd, geeste­lijke ontwikke­ling, algemene ontwik­ke­ling, functione­ren en erva­ring zou begrij­pen. De overeenstemming moet zijn geënt op kennis van de maatschap­pe­lijke norm en een afweging van die norm met wat wordt voorge­steld. Een bewustzijn van mogelijke consequen­ties en alterna­tieven is daar­naast noodzake­lijk. In de afweging speelt ook een rol of er een vooronder­stelling en/of (stilzwij­gen­de) afspraak bestaat tussen partijen. Dit is relevant als partijen afspre­ken dat zij een ver­zoek tot iets willen of niet willen gelijk­waar­dig zullen respec­teren. Tot slot bestrijkt de vraag naar overeenstem­ming ook het onge­dwon­gen/vrijwillig tot de keus komen alsmede de afwe­zig­heid van een psychi­sche stoor­nis.[14]

Agressieve, bedreigende of exploratieve wijze

Bij een agressieve of bedreigende wijze zal veelal sprake zijn van dwangmid­delen. Er moet sprake zijn van `psychische causali­teit' wat betekent dat de dwangmid­delen zodanig moeten zijn dat capitulatie van het slachtoffer normaal te verwach­ten valt.[15] Dit kan de pleger ook bereiken door de dwangmid­de­len tegen een ander dan het slacht­of­fer aan te wenden. Het is zelfs mogelijk dat het geweld zich richt tegen goede­ren.[16]

De afwezigheid van wilsovereenkomst wordt tegen­woordig in het strafrecht ook aangenomen indien er sprake is van een `andere Feitelijkheid". Over deze andere feitelijkheid merkt de minister van Justitie op dat iemand die onder invloed van drugs of alcohol is, zo bedreigend kan overko­men dat men zich niet durft te ver­zetten. Verder is de minister van mening dat de feite­lijk­heid wel zo bedrei­gend moet zijn dat het slacht­offer er ook echt door gedwon­gen wordt, dus geen weer­stand kan bieden.[17] Ook de deur van een vertrek afsluiten kan aangemerkt worden als andere feite­lijkheid.[18] In mijn studie beschouw ik tevens de vraag of een nume­riek over­wicht van de plegers is op te vatten als een bedrei­ging of andere feitelijk­heid.

Voor de beoordeling of er sprake is van een exploiterende wijze wordt voorna­melijk gekeken naar de omschrijving van verleiding zoals genoemd in artikel 248ter Sr. In navolging van deze straf­rechtelijke bepaling zal het aan­bieden van geld, snoep, voor­rechten of vriend­schap een indicatie zijn voor een exploi­terende wijze.

Samenvatting

Uit het voorgaande blijkt dat een nauwkeu­rige omschrij­ving van het begrip minderjarige zedende­lin­quenten bijzonder moeilijk is. Uitslui­tend de concrete situatie kan aangeven of ook mate­rieel gezien de pleger zich schuldig maakt aan een strafrechtelijk seksuele handeling. Als er sprake is van het plegen van een strafbare seksuele handeling wordt de vraag actueel hoe het (straf)­rechtelijk appa­raat rea­geert. Met mijn onderzoek wil ik een bijdrage leveren aan het inzicht in de aard van het strafbare deviante gedrag van minderjarige zedendelin­quenten en de wijze waarop politie en justitie op dat gedrag reageren.

Het boek is onderverdeeld in twee delen, met ieder een eigen perspec­tief. Het eerste deel, de hoofdstukken 2 en 3, heeft een gedragswe­ten­schappe­lijk perspectief. In hoofd­stuk 2 Seksuo­logie geef ik een aantal van de psychia­tri­sche en psycholo­gi­sche facto­ren aan die in de litera­tuur zijn gevon­den. Het daarop volgende hoofdstuk geeft een meer criminologi­sche visie weer op het bestaan van seksuele delinquen­tie. Het tweede deel bevat een juri­dische beschou­wing over de (strafrechtelij­ke) benade­ring van minderjarige zeden­delin­quenten. Hoofdstuk 4 handelt over de wijze waarop het strafrecht seksu­ele delicten kwali­fi­ceert. Hoofd­stuk 5 informeert de lezer over de mogelijkhe­den die het jeugd­straf­recht biedt om op het plegen van strafbare feiten door minder­jarige zedende­lin­quenten te reageren. In hoofd­stuk 6 zijn de resultaten van het empi­risch onderzoek te vinden. Ik kom in hoofdstuk 7 samenvat­tend tot enkele conclusies met betrek­king tot het strafrechtelij­ke kader waarbinnen behande­ling van minderja­rige zedendelinquenten mogelijk is.

Noten

[1]Zie bijlagen en de Volkskrant 27 maart 1991: de veertienjarige die vele tientallen seksuele delicten zou hebben gepleegd. Zie ook vonnis Rb Leeuwar­den 17 september 1996: een zestienjarige krijgt 6 jaren gevangenisstraf voor doden van een vierja­rig meisje nadat hij haar seksueel had misbruikt.

[2]Rapport Commissie Overwater (1951) p.9.

[3]Sanctierecht voor Jeugdigen, Rapport van de Commissie Herziening strafrecht voor jeugdigen, Commissie Anneveldt (1982) p.13.

[4]Modelbrief van de procureursgeneraal aan de hoofdofficieren van justitie d.d. 25 maart 1986 deel I. Een nieuw beleid is verwoord in: College van procureursgeneraal, Richtlijn verbalise­rings­beleid minder­jarigen (politiesepot), 13 maart 1996, Stcrt 1996, 168, i.w.tr. 2 mei 1996.

[5]Zie over dit doel Remmelink (1996) p.250 en M.P. Vrij (18951955) afscheidsora­tie Ter effening, 25 oktober 1947.

[6]Groth (1981) p.36; Longo (1983); Fehrenbach (1986); Becker (1988); National Task Force on Juvenile Sexual Offending (1988) & (1993).

[7]Psychiater Frits Bruinsma heeft in zijn boek De jeugdige zedendelin­quent, Diagnostiek, rap­portage en behandeling Utrecht (1996) Uitgeverij SWP, hiertoe een aanzet gegeven.

[8]Ryan (1991) p.3.

[9]Artt. 77a Sr, 488 Sv, 1:233 BW. Zie over zeer jonge plegers: Johnson (1989) p.187.

[10]Dierenmishandeling artikel 254 lid 1 oudSr. De pleger die seks met dieren bedrijft kan onder omstandigheden vervolgd worden voor artikel 36 Gezondheids en welzijnswet voor dieren. Deze bepaling vervangt artikel 455 Sr, zie Wet van 24 september 1992, Stb. 1992, 585 i.w.tr. 1 september 1996. Zie ook NoyonLangemeijerRemmelink (hierna: NLR) aant.1 bij titel XIV.

[11]Lijkschen­nis is overigens op zich geen strafbaar feit. Justitie zou de necrofiel hooguit kunnen vervolgen voor artikel 150 Sr: het opgra­ven, wegnemen, verplaatsen of vervoe­ren van het lijk.

[12]Sloun (1988) p.137 ageert tegen de terminologie gebezigd door Andries­sen (1985). Delinque­re = ontbreken of te kort komen, een misslag of fout begaan, misdoen.

[13]Vgl. Ryan (1991) p.3.

[14]National Adolescent Perpetrator Network (1988): consent: agree­ment including all of the following: (1)un­derstanding what is propo­sed based on age, maturity, developmental level, functioning, and expe­rience; (2)knowledge of societal standards for what is being propo­sed; (3)awareness of potential consequences and alter­natives; (4)assumpti­on that agreements or disagree­ments will be res­pected equally; (5)voluntary decisi­on; [and] (6)mental competence.

[15]NLR aantek.5 bij art. 242, zie verder het hoofdstuk Zedenwetgeving.

[16]NLR aantek.3 bij art. 81.

[17]MvA 13 juli 1989, TK 19881989, 20930 nr.5 p.11, 17.

[18]xe "HR 13 juni 1995, rolnr.99603, NJB 1995, 103"HR 13 juni 1995, rolnr.99603, NJB 1995, 103.